Twee werelden, één wrak: suikerplantages

Op maandag 2 juli 2001 verlaat de garnalenkotter Emmie de haven van Oudeschild in Texel. Hun vissersnet blijft haken achter de resten van een van de vele wrakken bij ‘De Rede van Texel’, waar honderden schepen zijn vergaan. Als het net bovenkomt, zit daar een complete houten kist in, dik begroeid met zeepokken. De vissers openen het deksel. De inhoud is anders dan anders: stapels lange, ijzeren messen met een houten handvat.

Kom naar onze tijdelijke tentoonstelling ‘Twee werelden in één wrak, fragmenten uit een koloniaal verleden’

Schervenwrak
In de meer dan twintig jaar die zijn verstreken sinds de gelukstreffer van de Emmie is het wrak waar de kist werd gevonden beter bekend geworden als het ‘Schervenwrak’. Het wrak is onderwerp van uitgebreid onderzoek onder én boven water. Het vertelt niet alleen een verhaal over het reilen, zeilen en vergaan van een 19de-eeuws houten vrachtschip, maar ook over zijn bestemming: de plantages in de koloniën van het Koninkrijk der Nederlanden, waar mensen die niet eens zichzelf bezaten, ongenadig hard werkten om anderen rijk te maken.

Lees dit verhaal en andere verhalen in onze gratis download over ‘Twee werelden in één wrak’

Suikerplantages
Een van de bestemmingen van dit soort schepen waren suikerplantages

Suiker was in Europa tot in de Middeleeuwen zo goed als onbekend. De Grieken wisten van het bestaan van suikerriet, dat in India werd verbouwd. Zij prezen de medicinale kwaliteiten ervan, net als de Romeinen. De kruisvaarders brachten de eerste geraffineerde suiker mee vanuit het Nabije Oosten. Ook de middeleeuwers zagen het ‘zoete zout’ vooral als geneesmiddel, waarschijnlijk omdat het zo zeldzaam en kostbaar was.

Zwaar werk
Wie een suikerplantage in deze koloniën wilde beginnen, hoefde alleen maar de oceaan over te steken, een ‘vrij’ stuk oerwoud langs de kust of een rivier af te palen en dat als eigendom te claimen bij de overheid. Dat kostte de kolonist niets. De prijs werd betaald door de inheemse bewoners die vaak met geweld uit hun woongebied werden verdreven.
De ontginning en de inrichting was voor rekening en risico van de kersverse plantagehouder. Die was daarvoor helemaal afhankelijk van slavenarbeid, zodat hij automatisch ook slavenhouder werd. Er werd veel winst gemaakt op suiker, maar de productie was niet eenvoudig en heel arbeidsintensief. Het procedé om suiker te winnen uit suikerriet kende verschillende stappen, die zorgvuldig en met de nodige kennis van zaken moesten worden doorlopen.

Ontginning
Een nieuwe plantagehouder kon zijn voordeel doen met handige tips van ervaren voorgangers. Je moest niet te licht denken over het ontginnen van de grond. Met ‘nieuwe en onbedreeve slaven’, aldus een 18de-eeuwse ‘gids voor plantagehouders’, was dat haast ondoenlijk, maar ‘als men oude en geleerde slaven heeft, gaat het genoeg.’ Dat was wel erg gemakkelijk gezegd. Eerst moesten er woeste stukken oerwoud worden gekapt, en er moesten kanalen en sloten worden gegraven om de plantages te draineren en te bevloeien. Het riet werd in de vorm van stekjes met de hand geplant. Als de oogst was gelukt, werd het riet gekapt en afgevoerd naar de ‘suikermolen’, die door waterkracht werd aangedreven. Daar werd het zoete sap uit de rietstengels geperst. Dat moest meteen na het kappen gebeuren, zoals ook het versgeperste sap meteen moest worden ingekookt in grote gietijzeren ketels, de kappa’s. Het eindproduct bestond uit kegels ruwe suiker,die naar Europa werden geëxporteerd.

Lees meer over Noord-Holland in de 19e eeuw in de Canon van de Noord-Hollandse Archeologie